Doelstelling
Doel van het project is om inzicht te geven in de volgende punten:
Opdrachtgever
Provincie Utrecht en NMU
Landbouwsector
Melkveehouderij | Pluimveehouderij | Varkenshouderij | Akkerbouw
Transitiepad
Covergisting | Dierlijke mest | Bodem en bemesting
Status
Lopend
Soort project
Project
Resultaten
De broeikasgasemissie voor de landbouw in de provincie Utrecht is berekend op 1.464 kton CO2-eq. De veestapel, 1.142 kton CO2-eq, levert een veel grotere bijdrage aan het broeikaseffect dan de gewassen, 322 kton CO2-eq. Opmerking hierbij is dat alle mest die vrijkomt aan de veestapel wordt toegerekend. Van alle sectoren dragen de runderen met 949 kton CO2-eq het meest bij. Akkerbouwgewassen en gewassen onder glas dragen daarna het meest bij met respectievelijk 150 kton CO2-eq en 123 kton CO2-eq. Overigens moet daarbij worden aangetekend dat de emissies van de akkerbouwgewassen met name zijn toe te schrijven aan gras- en maïsland. In werkelijkheid kan vrijwel de hele emissies van akkerbouwgewassen aan de melkveehouderij worden toegeschreven. Door de kleine omvang zijn de bijdragen van de vollegrondsgroenten en de vleeskuikens zeer gering.
De opties voor reductie in broeikasgasemissies zijn onderverdeeld:
• Verlagen N-gehalte mest;
• Aanpassing rantsoensamenstelling;
• Meer melk per koe;
• Verhoging levensduur melkvee en minder jongvee;
• Verlagen N-bemesting via kunstmest;
• Splitsen van de N-giften;
• Verandering van kunstmestsoort;
• Mest- en co-vergisting op individueel bedrijf of collectief (op grote schaal);
Mogelijkheden duurzame energieproductie op landbouwbedrijven:
• Windenergie;
• Zonne-energie;
• Duurzame stalsystemen energieinstallaties;
• Bio-energie.
Toepasbaarheid
Ten opzichte van 1990 is de emissie van broeikasgassen door de Utrechtse landbouw gedaald met 20%. Deze reductie is met name toe te schrijven aan een afnemende veestapel en een efficiënter gebruik van kunstmest en krachtvoer. Naar verwachting zal de emissie, wanneer de landbouwsector zich min of meer op dezelfde manier verder ontwikkeld, verder kunnen afnemen met nog eens 5%. Hiervoor zijn maatregelen denkbaar ten aanzien van veevoer- en diermaatregelen mogelijk, bemestingsmaatregelen, bodemmaatregelen en energiebesparingsmaatregelen. De hoogste reductie voor melkveehouders is te halen uit het verhogen van de levensduur van de melkkoe, het verhogen van de melkproductie per koe, het toepassen van mestvergisting en kunstmestmaatregelen. Ook beperking van het scheuren van grasland levert een emissiereductie op. Hst 3 “Reductieopties en potentiëlen” beschrijft tal van maatregelen voor het agrarisch bedrijf om de emissie van broeikasgassen te beperken.
Bijlage | Grootte |
---|---|
landbouw_en_klimaat_utrecht.pdf | 4.09 MB |